juin 062017

Chronique par Guy Peters sur Enola (6 avril 2017)

In 2012 zorgde het eerste album van het trio Risser, Duboc en Perraud voor een kleine sensatie in het relatief besloten wereldje van de vrije improvisatie. Wat het trio deed met zijn lange exploraties was niet noodzakelijk nieuw, maar het gebeurde wel met een heel eigen twist die critici en luisteraars overstag deed gaan. Nu, vijf jaar later, wordt eindelijk een tweede album op de markt gegooid.

Het album zette meteen ook het kleine Franse label Dark Tree op de kaart, dat met zijn tweede release meteen kon rekenen op een groot succes (opnieuw, naar de normen van het wereldje). Het label deed het sindsdien rustig aan en brengt met Generationzijn zevende release uit. De muzikanten zaten intussen niet stil. Perraud was onder meer bezig met Das Kapital en The Fish, terwijl Duboc ook deel uitmaakt van The Fish en nog een paar keer van zich liet horen op het Dark Tree-label.Ook Risser was opvallend actief. Naast haar lidmaatschap bij onder meer het Orchestre National Du Jazz en een paar straffe ensembles van Pascal Niggenkemper, maakte ze ook een fraai statement met een soloplaat (Des Pas Sur La Neige, 2015) en vooral met haar White Desert Orchestra, waarmee ze grote sier maakte en een gelauwerd album uitbracht bij Clean Feed. In tegenstelling tot de debuutrelease is Generation geen studioplaat, maar een liveopname, in 2016 gemaakt tijdens het Artacts festival in Oostenrijk.

Meteen vallen een paar gelijkenissen op. Ook dit album bevat twee stukken, waarvan het eerste ruim over het half uur gaat en een (redelijk sterk verschillend) tweede stuk “beperkt” blijft tot een goed kwartier. In “Des Corps” kiest het trio resoluut voor een geduldige, grotendeels introverte aanpak, die opnieuw duidelijk maakt dat het hen niet te doen is om boude statements of makkelijk scoren. De gedempte noten van Rissers geprepareerde piano, de iel klagende, gestreken bas van Duboc en de frutselpercussie van Perraud maken snel duidelijk dat het gaat om texturen, kleuren en nuances, ideeën die gedoseerd op een canvas gedruppeld worden.

Het is verleidelijk om de link te leggen met schilderkunst, met lijnen en punten en arceringen die toegevoegd worden, met aandacht voor ruimte en dosering, tot er zachtjesaan een web van connecties ontstaat waarin de individuele lijnen misschien moeilijk te ontwaren zijn, maar het totaaloverzicht wel overtuigt. Er zit geen waarneembare puls in, geen duidelijke vorm of richting, er is enkel de interactie die zich ontwikkelt met een haast autistische vastberadenheid en aandacht voor details. Eerst open en kaal, daarna iets drukker en volumineuzer. Het heeft hier en daar een zekere nukkigheid, die na een kwartier omslaat in een haast mechanische flair die een steeds sterker trance-effect krijgt.

Het is ook sterk repetitief, met als meest voor de hand liggende verwante de obsessieve spanning van The Necks. Er duikt ook een knap moment op wanneer Duboc, die dan al even wat krachtiger met de vingers plukt, het zeil naar zich toetrekt met een fraaie solo, waarna het stuk gradueel uitdunt en stilvalt met merkwaardige klanken. Die steken opnieuw de kop op in “Des Âmes”, dat grover, krachtiger en donkerder klinkt. Er zit een onderhuids gedaver in, het is een minder geruststellende wereld, waarin uitvallen van Perraud opduiken als ritmische aanslagen en een puls als een kloppende ader de sfeer dicteert. De piano wordt hier ook resoluut uitgespeeld als een klankenmachine. Je gaat je afvragen of en in welke mate het instrument beschadigd werd tijdens het concert.

Vermoedelijk valt dat allemaal mee, maar de bekommernis zegt misschien wel iets over de impact van dit trio, dat zowel in zijn ascetische als voluptueuze bewegingen erin slaagt om maximale vrijheid in evenwicht te houden met een intuïtieve samenhang, die ook nu weer leidt tot een expansieve, soms zelfs bedwelmende luistertrip.

Sorry, the comment form is closed at this time.

© 2024 DarkTreeRecords Mano